Is een diefstal van ‘iets kleins’ voldoende voor een ontslag om een dringende reden?

Als een werknemer zich bezondigt aan een diefstal ten nadele van zijn werkgever is dat veelal voldoende voor een ontslag om een dringende reden. Maar geldt dat ook als het gestolene nauwelijks iets waard is. Een arrest van het arbeidshof in Brussel gaat in op deze vraag.

Wat was er gebeurd?

Een verkoopster binnen een grootwarenhuis nam uit de verkoopruimte een koffiekoek en twee rozijnenbroodjes mee. Ze ‘vergat’ die te betalen. Tijdens haar lunchpauze (die ze doorbracht binnen de bedrijfsruimtes) at ze de zoetigheden op. De dame werd betrapt en werd om uitleg gevraagd. Hierbij legde ze tegenstrijdige verklaringen af over de redenen van het niet betalen. De werkgever ontsloeg haar vervolgens om een dringende reden. De dame liet het er niet bij en stapte naar de rechtbank waar ze een verbrekingsvergoeding van de werkgever vorderde.

Wat besliste de rechter?

Het arbeidshof gaf de werkgever gelijk. Het was van oordeel dat het feit dat een werknemer zich buiten de verkoopruimte bevindt in het bezit van goederen waarvoor geen betalingsbewijs kan worden voorgelegd, ongetwijfeld van aard is om de verdere samenwerking tussen werkgever en werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk te maken. Dergelijk feit is namelijk minstens en alleszins een vergissing die een normaal voorzichtig en gewaarschuwde werknemer niet zou begaan. Door de feiten was volgens de rechter de vertrouwensband tussen de werkgever en de werknemer geschonden. Het feit dat het ging om kleinigheden met een beperkte waarde was daarbij volgens het arbeidshof niet relevant.

Wat te onthouden?

Een diefstal door een werknemer kan voor een werkgever een voldoende reden zijn om over te gaan tot een ontslag om een dringende reden. Dat geldt zelfs als datgene dat wordt gestolen een zeer beperkte waarde heeft.

Er bestaan wel rechterlijke uitspraken die ‘milder’ zijn voor werknemers die een diefstal plegen. Zij houden onder andere rekening met de eenmaligheid van het feit, de anciënniteit van de werknemer en de onbeduidendheid van de feiten.

Jan Roodhooft, advocaat

Arbeidshof Brussel, 10 februari 2017